Blog

Nederland benadeelt eigen onderdanen met 30 %-regeling

In een recente procedure voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant was de 30% regeling in geschil. Via deze regeling kunnen buiten hun land van herkomst tewerkgestelde deskundigen 8 jaar lang 30 % van hun loon belastingvrij ontvangen, als kostenvergoeding voor hun verhuizing naar Nederland. Maar wat als je als Nederlander in het buitenland bent geweest en terugkeert? Dan is de kans groot dat je kosten niet worden vergoed. Door een aanpassing in de regeling benadeelt Nederland haar eigen onderdanen ten opzichte van mensen met een andere nationaliteit.

In januari 2012 is de toetsingsperiode voor de 30%-regeling aangepast. Voorheen werd een periode van 10 jaar getoetst, nu is dat 25 jaar. Elke periode van verblijf of tewerkstelling in Nederland tijdens die 25 jaar wordt in mindering gebracht op de maximale acht jaar dat de 30%-regeling duurt.

Nederlanders worden hierdoor benadeeld.

Een voorbeeld: iemand die in Nederland is opgegroeid, maar (bijvoorbeeld) op zijn achttiende vertrokken is naar het buitenland, krijgt geen onkostenvergoeding als hij later (na bijvoorbeeld een studie van 5 jaar) in Nederland wil gaan werken. De jaren dat hij Nederland woonde (maar niet werkte) worden namelijk meegerekend bij de toetsingsperiode van 25 jaar.

Het gevolg: iemand die in Duitsland (of in ieder ander land dan Nederland) is opgegroeid en in Nederland komt werken, mag gebruik maken van de 30%-regeling, maar iemand die in Nederland is opgegroeid niet.

Het geschil voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant betrof de vraag of de verlenging van de toetsingsperiode van 10 jaar naar 25 jaar in overeenstemming is met de waarborgen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VwEU, voorheen het EG-Verdrag), specifiek artikel 45. De vraag was of er sprake is van (in)directe discriminatie op grond van het VwEU, het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2001, nr. 35.903, ECLI:HR:2001:AB1834, oordeelde de Rechtbank van niet.

De overweging van de Rechtbank was opmerkelijk. Volgens de Rechtbank kan de ‘afkomst’ weliswaar een rol spelen bij toepassing van de 30%-regeling, maar is de regeling niet op een onderscheid naar ‘afkomst’ gebaseerd, maar op een onderscheid naar ‘woonplaats’.

De Rechtbank gaat hiermee  voorbij aan waar het in de praktijk feitelijk op neerkomt: het onderscheid in ‘woonplaats’ valt in de praktijk samen met het onderscheid in ‘afkomst’.

Deze motivering van de Rechtbank is net zo min bevredigend als de motivering van de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 3 april 2014, nr: AWB/1114. Ook deze Rechtbank geeft geen inhoudelijke motivering voor haar besluit.  Misschien komt dat wel omdat steekhoudende inhoudelijke argumenten moeilijk te vinden zijn voor een onhoudbare regelgeving…

Genoeg reden voor een hoger beroep!

Voor vragen over de toepassing van de 30%-regeling en andere geschillen met de Belastingdienst neem contact op met mr L.J. de Rijke.